Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Populisme als wanverhouding
2 maart 2011

Als ik het vanavond over het populisme heb dan bedoel ik de PVV. Ik heb ervoor gekozen om niet van een algemeen begrip 'populisme' uit te gaan. Het lijkt me wel zo duidelijk om van Wilders en de PVV uit te gaan als de meest succesvolle populistische formatie van dit moment. Wat ik hier verder ga zeggen zou grotendeels ook opgaan voor Verdonk en haar Trots op Nederland, en ook voor de LPF, maar er zouden zeker een paar verschillen zijn.
Ik noem eerst drie politieke wanverhoudingen die direct op de PVV betrekking hebben. Vervolgens noem ik vier maatschappelijke, of culturele, wanverhoudingen waaruit die drie politieke voortkomen of waarop ze voortbouwen. En tenslotte noem ik zeven mogelijke tegenbewegingen tegenover die zeven wanverhoudingen.

Ten eerste: populisme is een wanverhouding tussen kiezers en gekozenen.
Je mag met de leider meevoelen. Als hij de Islam eng vindt, dan mag jij dat ook. Of als hij een hekel heeft aan de linkse elite, dan mag je het met hem eens zijn, omdat je ook van die types kent die jou in de weg zitten.
Je mag achter de leider aanlopen. Dat is duidelijk, hoe meer er achter hem aanlopen, hoe beter hij het vindt.
Je mag je stem op de leider uitbrengen. Bij verkiezingen weet je wat je te doen staat. Hij zal ook vaak zeggen dat jij en een miljoen anderen achter hem staan.
Je mag NIET lid worden van zijn partij. Dat is niet de bedoeling. Wat moet hij met leden? Leden zijn lastig. Beter is dat hij zelf bepaalt waar het heengaat en dat daarover geen ruzie komt.
Je mag GEEN bijdrage leveren aan zijn programma. Een programma schrijven kan hij zelf wel. De paar dingen die de kiezer daarvan moet weten komen wel in de krant en op tv.
Je kunt hem NERGENS ter verantwoording roepen. Het is niet de bedoeling dat de leider zich ergens voor verantwoordt. Als het je niet bevalt stem je de volgende keer maar op een ander.
Laat ik dit zeggen: ik vind dit een belediging voor mij als staatsburger, maar kennelijk maakt het veel hardwerkende Nederlanders niet uit.

Het populisme is ook een wanverhouding tussen problemen en oplossingen.
Islamisering is een niet-bestaand probleem. Nederland is niet de Swatvallei in Pakistan. Er zijn wel enkelingen die meer werk maken van hun godsdienst en die dat in kleding en gedrag uiten. Er zijn ook moskeeën en islamitische scholen die je vroeger niet had. Maar daarmee wordt onze samenleving nog niet islamitisch.
Een linkse elite heeft het in Nederland nooit voor het zeggen gehad. De linkse partijen hebben in Nederland nooit een meerderheid bezeten. Het begin van wat later het integratieprobleem is gaan heten is gemaakt door Nederlandse werkgevers en een CDA/VVD kabinet.
De criminaliteit neemt al jaren af, niet toe. Soms is er enige opleving van een bepaald type criminaliteit. Bijvoorbeeld na effectieve bestrijding van tasjesroof nemen huisinbraken toe. Maar over de hele linie wijzen al tien jaar de cijfers uit dat de criminaliteit afneemt.
Massa-immigratie uit islamitische landen bestaat niet. De immigratie uit de klassieke herkomstlanden Turkije en Marokko beslaat enkele duizenden per jaar en is een fractie van de totale immigratie. De overgrote meerderheid van immigranten komt uit Europa.
Dus kopvoddentax, tuigdorpen, denaturalisatie, deportaties, minimumstraffen, islamitische scholen verbieden, moskeebouw verbieden, hoofddoekjes in openbare gebouwen verbieden, enzovoort, lossen geen problemen op, maar introduceren alleen maar maatschappelijke en politieke problemen. Ze wakkeren de morele paniek aan. Ze wekken hysterie en tweedracht. Het zijn bouwstenen van een eigen symbolische orde die een naargeestige invloed heeft op de alledaagse waarneming van anderen, met name van diegenen die met islam of criminaliteit geassocieerd worden.

Het populisme is, ten derde, een wanverhouding tussen 'vreemd' en 'eigen'.
Neem het voorbeeld Culemborg. Daar stonden anderhalf jaar geleden twee groepen tegenover elkaar. Een groep jongeren van Molukse afkomst en een groep jongeren van Marokkaanse afkomst, beide voorzien van genoeg testosteron en eergevoel. Wilders kondigde aan af te reizen naar Culemborg. Om vrede te stichten? Nee, hij wilde de Molukse Culemborgers "een hard onder de riem steken". Dat zei hij. Hij wist dus al op voorhand wie er aan de goede kant stond en hij wilde het vuurtje wel even oppoken. Als ware hij Milosevic zelf, die op het Merelveld de Servische Kosovaren een hart onder de riem komt steken in hun strijd tegen de malafide Moslimkosovaren. De Culemborgse Molukkers hebben het aanbod afgewezen. Ze hadden meer behoefte aan gezond verstand dan aan Wilders.
Vrijheid van meningsuiting wordt door de PVV voor zichzelf opgeëist, maar ze stelt het gebruik ervan door anderen - JOOP.nl, radicale moslims, de Koningin - niet op prijs. De gang naar de rechter of politieke sancties worden niet geschuwd.
Vrijheid van godsdienst wil de PVV wel voor Joden en Christenen, niet voor Moslims. Deze uitzondering maakt ze voor moskeebouw zogoed als voor islamitische scholen.
Nederlanderschap is bij de PVV een zekere zaak voor autochtonen, niet voor ingezetenen met een tweede paspoort. Het lopende regeerakkoord komt de populisten tegemoet met een 'onderzoek' naar de mogelijkheid om criminelen die nog een ander paspoort hebben hun Nederlanderschap te ontnemen. Deze achteloze omgang met een van de zwaarste principes van onze rechtsstaat vind ik wel het ergste wat de huidige coalitie ons brengt.

Deze drie politieke wanverhoudingen komen niet uit de lucht vallen. Wilders heeft niet zichzelf uitgevonden. In het populisme oogst onze maatschappij iets wat er al was gezaaid. In vier maatschappelijke wanverhoudingen zie ik dat belichaamd.

Ten eerste is er de wanverhouding tussen de aanspraak op een eigen mening, die iedereen in onze maatschappij verondersteld wordt te hebben, en de zwakke fundering ervan in de persoon. Je kunt geen tv aanzetten zonder allerlei mensen naar hun mening over van alles gevraagd te zien worden. En ze weten meestal ook iets te antwoorden - weetniet bestaat niet. Het alom heersende principe dat je van jezelf moet uitgaan, ook als je weinig te melden hebt, verwekt niet alleen grotemondigheid, maar ook diepe onzekerheid. Met agressie als gevolg. De 'eigen mening' is een soort wapen geworden en de vrijheid van meningsuiting een vorm van voorwaartse verdediging. Mensen 'met een eigen mening' menen overal recht op te hebben zonder overal bij te kunnen. Dit moet wel tot woede tegen anderen en zeker tegen de overheid leiden.

Dan is er de wanverhouding tussen de roep om flexibiliteit, speciaal op de arbeidsmarkt, en het gebrek aan het sociaal-culturele kapitaal dat daarvoor gevergd wordt. Onder de druk van de liberalisering op de wereldmarkt is verkoop van bedrijven en bedrijfsonderdelen met bijbehorende reorganisaties normaal geworden. Aanpassing van de bijbehorende arbeid is de regel, maar niet iedereen kan daar persoonlijk aan meedoen. Om- en bijscholing hebben hun grenzen. Gevolg is praktische miskenning van wat mensen wel kunnen en dus verlies van eigenwaarde. Ook dit geeft aanleiding tot wantrouwen en wrok.

Een derde wanverhouding is die tussen eigen verdienste en maatschappelijke afhankelijkheid. Het curieuze onderzoeksfeit dat de meeste Nederlanders tevreden zijn met hun eigen bestaan maar ontevreden met de samenleving, wijst hierop. Kennelijk heeft men de neiging om successen aan zichzelf toe te schrijven en falen aan de maatschappij. Er klopt iets niet in deze subjectiviteit. Want hoe kan men een bevredigend bestaan leiden zonder goed onderwijs, winkelvoorzieningen, internet, arbeidsorganisatie, gezondheidszorg, recreatie en amusement, kortom zonder al die anderen in georganiseerd en niet-georganiseerd verband, die dat bestaan mogelijk maken?

Ten vierde is er dus de wanverhouding tussen staatsburgers, die in het populistische vertoog 'gewone mensen' heten en de politiek, die door populisten als 'elite' wordt aangeduid. 'Ze' doen alles fout, dat is de strekking van de kritiek. Dat er alleen sprake van 'ze' kan zijn omdat 'we' het terrein van de politiek hebben verlaten, is een verdrongen besef. Dat alle Nederlandse staatsburgers in alle openbare ambten verkiesbaar zijn, daar merken we in de praktijk niets meer van. Kennelijk beschouwt de overgrote meerderheid van het volk het politieke bedrijf als iets voor een bepaalde kaste. Dan rest 'ons' dus niets anders dan het - zure of meewarige - commentaar op wat 'ze' doen.

Kunnen we dit alles weer in verhouding krijgen? Laten we het hopen. In ieder geval zou je naar mijn idee in de volgende richtingen moeten zoeken.

(tegenover de wanverhouding tussen kiezers en gekozenen) Meer democratie, zou de leus moeten zijn. Dat wil zeggen dat het veel vaker voorkomt en normaal is, dat beslissingen open aan burgers worden voorgelegd, dat grote plannen niet op de tekentafel ontstaan, dat er een cultuur van samen opdenken en van bestuurlijke verantwoording wordt gecreëerd. Participatie van burgers en de vertegenwoordigende organen kunnen veel meer in elkaars verlengde liggen. We zouden vaker als georganiseerde gemeenschappen direct tegenover de staat moeten staan, in plaats van via allerlei 'markten'.

(tegenover de wanverhouding van probleem en oplossing) We hebben een vernieuwing in de symbolische orde nodig. Ik bedoel dat het grote verhaal over Nederland in Europa, het verhaal van een historisch veroverde democratie en rechtsstaat, opnieuw moet worden verteld. Wanneer Wilders meent dat alles in het teken moet worden gezet van een door islamisering bedreigde joods-christelijke beschaving, dan is dat andere verhaal actueel. Dat wij - eens en nooit weer - onze staat ontworsteld hebben aan een bloedige burgeroorlog die we alleen door vrijheid van godsdienst te boven konden komen. En dat we ons die staat niet meer zullen laten afpakken door figuren die weer de (anti)religieuze trom roeren.

(tegenover de wanverhouding van vreemd en eigen) Gedeeld burgerschap is onze basis en ons politieke uitgangspunt. Daarop is, bij alle ideologische, politieke, etnisch-culturele en godsdienstige verschillen, onze verbondenheid gebouwd. We zijn binnen de grenzen van Nederland en in de historische beweging van een zich verenigend Europa op elkaar aangewezen als vrije staatsburgers. Dus hebben we een eender belang bij goed werkende democratische procedures en een functionerende rechtsstaat. De een mag met hetzelfde recht zijn moskee bezoeken als de ander zijn nichtenkit. Zelfs als die twee een en dezelfde persoon zijn.

(tegenover de wanverhouding van eigen mening en zwakke fundering) Vroeger hoorde je nog wel iemand zeggen: ik geef mijn mening graag voor een betere. Dat is zeldzaam geworden. Toch draait een democratische cultuur juist daarom: dat je weliswaar een eigen mening kunt hebben, maar dat je met die mening gemeenschappelijk gebied betreedt. En dat het daar, bijvoorbeeld in het algemeen belang, goed kan zijn die mening voor een betere te geven. In het publieke domein gaat het er niet primair om je privébestaan op te eisen, of jezelf als autonoom te bewijzen. Het gaat daar in de eerste plaats om het gezag van de gedeelde realiteit. Je mag daar, moet daar soms van anderen uitgaan, van het gemeenschappelijke. Het lijkt er op dat we dat ontwend zijn, hopelijk niet voorgoed.

(tegenover de wanverhouding van flexibiliteitseis en beperkte capaciteiten) Vakmanschap is een voor zeer velen bereikbaar ideaal. Het is gebaseerd op discipline en ritme en sluit aan bij breed gespreide menselijke vermogens. Het gaat met name om hoofd-handcoördinatie. Mensen die vakmanschap ontwikkelen verwerven zich daarmee een onvervreemdbare eigenwaarde en daarmee erkenning. Algemene ontwikkeling en erkenning van vakmanschap vragen wel om een andere productiewijze dan we nu hebben. Alleen met een verandering van het onderwijs is het niet gedaan.

(tegenover de wanverhouding van eigen verdienste en maatschappelijke afhankelijkheid) De wereld van natuur en arbeid mag vaker in beeld komen: waar komt ons voedsel vandaan? Wat is er nodig om een pc te laten werken? Wie moet wat doen opdat onze werkruimte verlicht is? Hoe kan het dat we in de polders droge voeten hebben? Er zijn scholen die de kinderen meenemen naar de boerderij, naar een ict-bedrijf, naar een elektriciteitscentrale, naar een poldergemaal. Dat is goed, want het toont onze reële afhankelijkheden. Het zet het beeld van onze wereld als een groot winkelcentrum weer op zijn voeten. Wat ook goed zou zijn is een verbod op bonussen die elke relatie met persoonlijke verdienste ridicuul maken. Normale beloning voor normale inspanning dus.

(tegenover de wanverhouding van staatsburgers en politiek) Leve de vrijheid van vereniging! Op dit moment is deze vrijheid een stuk interessanter dan de vrijheid van meningsuiting. Voor onze democratie, welteverstaan. We zouden ons meer kunnen laten zien als dragers van de democratie, niet door onze knorrige uitingen, maar door ons te verenigen op politieke doelen. Daar leent het lokale niveau zich misschien het beste voor, al helpen sociale media wel om iets ook landelijk te ondernemen. Partijlidmaatschap is ook geen slecht idee. Twee procent van het electoraat partijlid, in Nederland anno 2011, dat is wel heel erg weinig.
We hebben op dit moment prachtige voorbeelden van zelforganisatie van burgers en het belang daarvan: in Tunesië, Egypte, Jemen, Libië en Marokko. Als we dat zien draaien onze hoop en onze ongerustheid om hetzelfde punt. Gaan ze het redden?
Voor zover we over het antwoord onzeker zijn worden we ook bepaald bij het democratische gehalte van onze eigen maatschappij. Want ook dat is niet op voorhand gegarandeerd, zeker niet als we zelf als staatsburgers verstek laten gaan.

Herman Meijer,
Lezing voor het Lambertusgenootschap in Vught 21 februari 2011