Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Oldenterper lezing
31 januari 2011

Mijn lezing heeft als motto meegekregen:
Waar geen visioen is, verwildert het volk; of in de Naardense vertaling:
Als er geen visioen is, wordt een gemeenschap teugelloos (Spreuken 29,18)
Het verschil tussen de twee vertalingen zit in 'volk' c.q. 'gemeenschap'. Dit is van belang voorzover het hier over democratie gaat en democratisch functioneren niet een geheel volk hoeft te betreffen, maar ook al op kleinere schaal aan de orde is.

Mijn eerste stelling luidt:
De democratie dient niet de eenmaking van het volk, maar de omgang met verschillen.
Onze democratie leeft in de spanning tussen gelijkheid voor de wet (zie artikel 1 van de Grondwet) en maatschappelijke verschillen: sekse, klasse, economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Vandaag de dag springt in het bijzonder het verschil in opleiding als onderscheidend naar voren - met de nadruk op een kenniseconomie wordt dit alleen maar sterker. In het openbare debat ligt nog steeds de nadruk op etnisch-culturele verschillen. Je mag wel spreken van een obsessie met culturele en religieuze verschillen. Toch is een groeiende kloof tussen hoger- en lageropgeleiden iets wat eerder onze zorg en aandacht verdient. Zie bijvoorbeeld de demografische prognoses van Jan Latten.

Mijn tweede stelling luidt:
Deze omgang met verschillen vraagt om goede vormen en een begaanbare weg.
Werken onze democratische procedures? Omgang met verschillen vraagt om een adequate expressie van belangen, om het kunnen uiten van verlangens wat ergens toe leidt, om een verdeling van het maatschappelijk meerproduct op een doorzichtige en rechtvaardige manier. Het vraagt ook om het waar nodig veranderen van regels die de procedures dragen. Op alle fronten zijn er twijfels aan de gezondheid van het democratisch stelsel.

Het is niet overdreven om van een crisis in de vertegenwoordiging te spreken. Het gemak waarmee mensen van partijvoorkeur wisselen wijst op losse banden met degenen die hun vertegenwoordigers heten te zijn. De oorspronkelijke gedachte van een vertegenwoordiger als iemand die in jouw plaats naar een vertegenwoordigend orgaan gaat - en die je later ter verantwoording kunt roepen over wat hij of zij daar heeft gedaan - is zoek geraakt. Dit heeft alles te maken met de ontzuiling en dus met het verdwijnen van verbanden waarin vertegenwoordigers en vertegenwoordigden elkaar treffen. Er is weinig onderlinge communicatie over doelen en middelen en perspectief. Er is weinig op georganiseerde overeenstemming gebaseerde onderlinge herkenning. Er is met andere woorden weinig georganiseerd vertrouwen meer. In die zin is de situatie kritisch geworden.

Mijn derde stelling luidt:
Voor het vinden van zo'n begaanbare weg is geloof nodig in het algemeen belang.
Is er een besef van algemeen belang? Als Nederlanders bij herhaling zeer tevreden blijken over hun eigen bestaan, maar ontevreden met de samenleving, is er iets mis met hun subjectiviteit. Het is paradoxaal om enerzijds vast te stellen dat je eigen bestaan dik in orde is, maar anderzijds de maatschappij waarin dat bestaan zijn plaats heeft niet deugt. Hoe zou dat bestaan eruit zien zonder de voedselvoorziening, de huisvesting, het genoten onderwijs, de salariëring, de van staatswege gegarandeerde veiligheid, al die anderen die jou zo'n bestaan mogelijk maken? Kennelijk is de illusie van een zelf dat het allemaal voor elkaar heeft zo groot dat deze hele maatschappelijke constellatie wordt miskend.

Zijn er wegen om via een verondersteld algemeen belang tot maatschappelijk besef en democratische procedures te komen? Is dit een productief procedé? Zonder een maatschappelijk debat krijgt het algemeen belang geen vorm. Door er het debat over aan te gaan wordt een bodem van gemeenschappelijkheid geschapen waarop burgers elkaar kunnen vinden. Het algemeen belang kan dus worden gezien als een gemeenschapstichtend oriëntatiepunt. Dat vergt wel een open grondhouding, zowel bij overheden als burgers, van wie geen van beiden op voorhand van de uitkomst zeker kan zijn.
Er zijn politicologen die de notie van het algemeen belang verwerpen. Volgens hen is het niet anders dan een 'stapeling van deelbelangen'. Mij lijkt dat een lichtzinnige redenering. Ze verspeelt de maatstaf waaraan alle deelbelangen zich moeten kunnen afmeten en ze verspeelt ook de essentie van het publieke domein. Er ligt onmiskenbaar een algemeen belang in een toegankelijk publiek domein, de kwaliteit van procedures, een werkend rechtssysteem, een veilige omgeving, kortom: het behoud van de democratische rechtsstaat; maar ook in een gezond milieu, goed onderwijs en kansengelijkheid.

Mijn vierde stelling luidt:
We moeten opnieuw leren om een politiek subject te zijn, om op een politieke - dus niet etnisch-culturele en niet collectivistische - manier 'wij' te zeggen.
Gebruiken wij de mogelijkheden van ons burgerschap? Burgerschap is de publieke kant van de persoon. Deze kant kan sociaal worden geoefend, maatschappelijk gepraktiseerd en politiek geëffectueerd. Kiezen en gekozen worden, ons verenigen, verantwoordelijk worden, ons verantwoorden, ons uiten op voet van gelijkheid, nadenken over het algemeen belang en ons laten zien waar dat in het geding is?

De democratie wordt bedreigd door versmalling en zelfopsluiting van de politieke kaste, maar evenzeer door de verenging van burgerschap tot de bescherming van individuele privé-belangen - door 'vermarkting' van het burgerschap. Nog maar dertig jaar geleden namen aanmerkelijk meer burgers deel aan de politiek, in ieder geval door partijlidmaatschap. Ook was het soort burgers dat bijvoorbeeld in gemeenteraden te vinden was veel gevarieerder dan nu, qua opleiding en inkomensklasse. Politiek is veel technischer geworden, verambtelijkt.
En de gedepolitiseerde burger kan vervolgens de overheid alleen nog zien als een verzekeringmaatschappij die snel moet leveren, daar betaalt hij immers belasting voor.
Deze verhouding is problematisch. Wanneer er geen politiek 'wij' van burgers is wordt de politieke kaste niet uitgedaagd om zich naar buiten te keren.
En omgekeerd, wanneer alle burgers uitsluitend van zichzelf uitgaan werken zij in de hand dat hun regeerders hetzelfde doen.
Het perspectief van burgerschap is de maatschappelijk/politieke organisatie van onderop in 'geschaalde verantwoordelijkheid'. Het kan werken op de schaal van de straat, de buurt, de wijk, de stad, het land, het werelddeel. Op elke schaal kunnen burgers naargelang hun vermogens verantwoordelijkheid nemen. Op elke schaal kan het algemeen belang gezocht en gediend worden. Op elke schaal kan solidariteit georganiseerd worden.

Organiseren wij waar nodig de solidariteit?
Solidariteit berust op erkenning van andermans situatie als een die tot een gedeelde werkelijkheid behoort. Bekendheid met en erkenning van de ander als medeburger is het politieke doel. Dit betekent het vinden van de gemeenschappelijkheid in de basis van rechtsgelijkheid - bij alle feitelijke onderlinge verschillen. Waar het gaat om positieverbetering van daklozen, vluchtelingen en analfabeten blijken burgers in Nederland vaker bereid tot meedenken en mee-organiseren dan overheidsfunctionarissen wel denken. In die sfeer kan dus meer georganiseerd worden.
Solidariteit is de brug tussen gelijkheid en diversiteit.

Dit waren allemaal politieke manieren om 'wij' te zeggen. Tot zoiets zijn we bereid als we er wat in zien. En willen we er iets in kunnen zien, dan moet er iets te zien zijn. Daarom luidt mijn vijfde stelling:
Dat kan alleen met een democratisch 'visioen'.
In wat voor land leven we? Het gaat over Nederland, een van de oudste gevestigde natiestaten en de oudste burgerlijke maatschappij ter wereld. Een illustratie: in Rotterdam staat het eerste vrijstaande standbeeld ter wereld dat een burger voorstelt, dus geen generaal, keizer of paus, namelijk onze geleerde Erasmus. Er is een schat aan democratische ervaring, van de waterschappen tot het inspraakmodel, die gebruikt kan worden.
Nederland is een van de welvarendste landen op de aardbol, met een gemiddeld hoog opgeleide bevolking. Ons bruto nationaal product hoeft niet per se te groeien, maar in de kwaliteit van onze welvaart valt een hoop te winnen.

Het gaat over Nederland als een pluriform land. Het accommoderen van diversiteit met respect voor wettelijke gelijkheid is en blijft de kunst.
Het gaat om een natiestaat die ontstaan is uit een godsdienst- en burgeroorlog overwonnen met godsdienst- en gewetensvrijheid. Verdieping van het historisch besef op dit punt helpt tegen aandrang tot nieuwe godsdiensttwisten. Godsdienstige dialoog is welkom.
Het gaat om een Europees land met een Atlantische traditie en historische neiging tot neutraliteit. De Atlantische traditie wordt al van de overkant aangetast, van onze kant zou meer consequentie in de Europese relaties voor de hand liggen.
Het land kent in zijn geschiedenis perioden van contractie en expansie. Nu zitten we in een periode van contractie. Wonderlijke somberheid, vreesachtigheid over wat verworven is, een toekomst die nooit beter lijkt te kunnen zijn dan het heden, of , erger nog, het verleden, " voor het eerst zullen onze kinderen het slechter hebben dan wij zelf."

In termen van teveel en te weinig hebben we een teveel aan spullen, afleiding, prikkels, reclame, consumptie, afval, energiegebruik, vlees, te veel angst voor criminaliteit, vreemdelingen en te veel zorg om verlies van verworvenheden;
en hebben we te weinig concentratie, ambachtelijkheid, rust, verantwoordelijkheid op maat en schaal, historisch en politiek besef, vertrouwen in het samenleven in diversiteit, uitzicht op zinvolle vernieuwing, gezamenlijk perspectief, collectief handelen.

Is dit het land waarin we willen leven? Zo nee, kunnen we een andere weg bewandelen?
Nederland zou een land kunnen zijn met meer democratie. Vergelijk bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar veel meer publieke functies verkiesbaar zijn en waar een systeem van vertegenwoordiging breed gedragen is. Of kijk naar Zwitserland waar volksinitiatief en referendum tot de dagelijkse realiteit behoren.
Een land met (weer) meer gelijkheid in economische kansen en inkomens, maar niet noodzakelijk een hoger inkomenspeil. Wat was er eigenlijk mis met Nederland in de jaren zeventig van de vorige eeuw? Wat we nu zouden moeten aanpakken is het groeiende verschil tussen hoog- en laagopgeleiden. Dat zou kunnen - zeg ik met een beroep op Richard Sennett en Henk Oosterling - door een herwaardering van ambachtelijk leren en werken. Dan gaat het dus niet om een jacht op bijzondere talenten (met grote zorg over degenen die niet mee kunnen komen), maar om het benutten van breed aanwezig leervermogen. Het beoogde resultaat is dan het verwerven van vakkennis waaraan mensen een gevoel van eigenwaarde kunnen ontlenen. Dat vergt uiteraard een ingrijpende verandering in onze productiewijze die in hoge mate op de inwisselbaarheid en kortstondige inzet van flexibele mensen is gericht. Maar de winst zou zitten in de afname van het gevoel van miskenning en van schadelijke onderlinge concurrentie. Een meritocratie met minder afvallers, dat is de wens.

Een land dat meer doet aan duurzame ontwikkeling. Dit geldt bijvoorbeeld het gebruik van vernieuwbare energiebronnen en het watergebruik. Het is bijvoorbeeld wonderlijk zo weinig als Nederland met windenergie doet. Vergelijk dit eens met Duitsland of Denemarken. Zelfs het Verenigd Koninkrijk doet meer met inzet op duurzame ontwikkeling.

Nederland zou ook meer kunnen betekenen op het terrein van vrede en internationaal recht. Het is mooi dat we het internationaal gerechtshof en strafhof en tribunalen mogen huisvesten, maar onze ervaren diplomatieke dienst zou voor meer initiatieven kunnen zorgen. Vergelijk bijvoorbeeld Noorwegen.
Ons land zou ook meer kunnen doen aan Europese beleidsintegratie. Er zijn genoeg terreinen waarop initiatief voor verdergaande samenwerking gewenst is, bijvoorbeeld het immigratiebeleid. Een land als België is op dit terrein een stuk actiever .
Het Europese project is de basis waarop miljoenen Europeanen rationeel met elkaar verbonden zijn in een perspectief van vrede, mensenrechten en duurzame ontwikkeling. Aan die drie ontleent het project zijn ratio en zijn legitimiteit. Daar mogen we ons best wat enthousiaster achter scharen.

En tenslotte: wie zijn 'wij'?
Het gaat om de vraag naar ons politieke zelf . Zijn wij zoals we hier zitten de staatsburgers waar een levende democratie het van hebben moet? Zijn we doelmatig gegroepeerd, oefenen we macht van onderop uit? Daar draait het toch om. Dat als we zo'n democratisch visioen zien, we ook de vormen van handelen ontwikkelen die het naderbij brengen.

Herman Meijer, 31 januari 2011 tijdens een bijeenkomst van de "Oldenterper Kring" in Beetsterzwaag in het kader van het cursusjaar 2010 - 2011 van het Fries Leerhuis van de Oldenterper Kring.

www.olterterperkring.nl