Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Hoe solidair te zijn met nieuwkomers
19 mei 2002

Kan iets wat voor sommigen enkel goed is voor anderen slecht zijn? Of kan er van iets wat intrinsiek goed is teveel zijn? Als minister Jorritsma in Opzij zegt dat er "teveel solidariteit" is, dan zadelt ze mij en anderen met zulke vragen op.
Solidariteit was ooit het simpele 'bewustzijn van saamhorigheid en de bereidheid daarvan de consequenties te dragen'. Het is nauwelijks voorstelbaar dat je hier teveel van hebt. Lees je in de Van Dale onder het lemma [solidariteit] door, dan kom je echter ook de woorden 'solidariteitsbelasting' en 'solidariteitsheffing' tegen - en dan begint er iets van een ander beeld op te rijzen. Zo'n heffing, resp. belasting, leggen niet mensen zichzelf op uit een besef van saamhorigheid. Het is de staat die hier intervenieert om mensen met lagere inkomens te begunstigen op kosten van die met hogere inkomens.

Het begrip 'solidariteit' is groot geworden met de arbeidersklasse, haar politieke bewustwording en strijd. Met haar emancipatie is het op het politieke toneel, onder druk van de vakbeweging en verwoord door de partijen van links, een geaccepteerd begrip geworden. Het is de code voor het omzien naar degenen die achterblijven. Het is zowel dure plicht als vanzelfsprekendheid voor degenen die weten wat een sociale verworvenheid is: iets wat door strijd verworven is, wat inspanning en saamhorigheid heeft gevergd, wat verdedigd moet worden tegen aanvallen en wat gedeeld moet worden. Er zijn altijd achterblijvers die dit lot niet aan zichzelf te wijten hebben en die niet aan zichzelf overgelaten behoren te worden. Wat is veroverd is niet voor enkele succesvollen verworven, maar voor allen die tot dezelfde groep, klasse of categorie behoren.

In de verzorgingsstaat strekt de norm van een menswaardig bestaan, zoals die drijfveer van de emancipatie was, zich uit tot gans het volk. Ze wordt daarmee standaard. Het begrip solidariteit, dat de handhaving en verwerkelijking van deze standaard dekt, gaat behoren tot het jargon van de verzorgingsstaat. Ook voor diegenen die niets weten van of niets hebben met lotgenoten die om solidariteit vragen geldt deze norm en kan zij in de afgeleide, bureaucratische vorm van een heffing of belasting verschijnen. En dan kan ze alsnog als een vorm van fatsoen worden geaccepteerd, of als een onvermijdelijkheid, of ze wordt "teveel". Rond de AOW, maar ook al eerder, rond de WW en de Bijstand, en ook rond de WAO, hebben we discussie gehad of 'de mensen' - de werkende, de jongere, de gezonde mensen - de benodigde solidariteit nog wel zouden kunnen opbrengen. Deze discussie ving ik nooit op onder gewone mensen, maar dat kan aan mijn vriendenkring en kennissen liggen. Ze werd en wordt wel door politici gevoerd. Het gaat dan om de kosten van het stelsel.

Deze worden afgezet tegen benodigde opbrengsten van belastingen en heffingen en men veronderstelt dan een tekort aan draagkracht. Misschien heeft Jorritsma hieraan gedacht; het zijn niet in de laatste plaats haar kringen waar zo wordt gedacht en gecalculeerd.

Misschien is er iets anders. Aan solidariteit zit ook een merkwaardige, onkritische kant, iets reflexmatigs. En dat zit al in de oorspronkelijke vorm, die van het besef van saamhorigheid. Er zijn tal van voorbeelden van lotsverbondenheid - een klas tegenover een leraar, een klasse tegenover een klassentegenstander, seksegenoten tegenover de andere sekse, een volk tegenover een ander volk met wie men grond moet delen, een etnische minderheid tegenover een dominante groep, gehandicapten tegenover instituties - die tot onmiddellijke onderlinge solidariteit aanleiding geven. Tot die onmiddellijkheid behoort ook dat het kritisch oog voor gebreken van de tegenstander scherper is dan voor die van de lotgenoten. Zoals ook het slachtofferschap van een lotgenoot direct als het eigene wordt begrepen en men onder het besef - of de druk - van de gemeenschappelijkheid veel van elkaar door de vingers ziet, mits het de gezamenlijke tegenstelling tot de andere partij niet schaadt. Bij alle verklaarbaarheid van zulke reflexen hoort de kanttekening dat ze het goed van de solidariteit bedreigen. Ze maken kwetsbaar voor de spot van anderen, ze bevorderen valse onderlinge verhoudingen, ze kunnen stigma's versterken, ze kunnen afkeer wekken van de groep in kwestie, ze kunnen afbreuk doen aan de legitieme vraag om aandacht en ze kunnen zich dus op den duur tegen de vitale belangen van de betrokkenen zelf keren. Aan deze wetmatigheid hebben diverse minderheden geleden. Feministische overdrijving, overtrokken vormen van 'zwart bewustzijn', homofiel zelfbeklag, alle eigen falen terugvoeren op discriminatie en dat in een onderlinge verbondenheid die uiteindelijk als valse solidariteit door de mand valt - het is en wordt allemaal vertoond.

Juist omdat Jorritsma haar uitspraak in Opzij deed, lijkt me deze kant van de solidariteit ook op haar beschouwingswijze van invloed. Ze is als redelijk succesvolle en liberale dame bij uitstek wars van slachtoffergedrag. Ze zal niet gauw de Wij-Vrouwen-reflex vertonen en ze zal evenmin met enige andere onderdrukte of achtergestelde groep tekenen van identificatie vertonen. En hierin staat ze steeds minder alleen.

Eigen verantwoordelijkheid

Er is de laatste jaren ontegenzeggelijk een neiging om de eigen verantwoordelijkheid meer te benadrukken. Er is een kritischer houding gegroeid jegens subsidie- en uitkeringsconsumptie - niet alleen bij politici, maar ook bij de bevolking. Er is niet zozeer een afwijzing, alswel meer oog voor de schaduwzijden van de verzorgingsstaat gegroeid. En door velen worden deze juist daar gesignaleerd waar verzorgingsstaat en emancipatie geen natuurlijk verbond vormen, maar eerder elkaars tegendelen zijn. Het emblematische voorbeeld hiervan is de WAO.

In Berkane, Noordoost Marokko, is een kantoortje te vinden waar remigranten uit Nederland terechtkunnen. Er komen daar voornamelijk voormalige gastarbeiders die problemen met hun WAO-uitkering hebben. Daar is het mij voor het eerst opgevallen hoevele - het zijn er ettelijke duizenden - Marokkanen in Nederland in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw in de WAO terechtgekomen zijn. Zij vonden het zelf, in ieder geval tot aan de wijziging in de jaren negentig, een mooie regeling. Dat vonden de vakbonden en de werkgevers ook. Het mooie van de regeling was, dat je op een soepele en 'sociale' manier werknemers die niet goed meer meekonden kwijt kon - met een goede uitkering voor hen en zonder bezwaard gemoed voor jou.

In het Oude Noorden van Rotterdam zijn we inmiddels bezig met een project voor zulke oudere Marokkanen in de WAO, de Werkplaats, dat met hen op zoek gaat naar een zinvolle levensvervulling en enige herwinning van zelfrespect. Dit zijn ze in de afgelopen tien, twintig jaar namelijk goeddeels kwijtgeraakt. Nooit is er, behalve vanwege de keuringsarts, voor hun lot van officiƫle zijde enige belangstelling geweest.

Onder de 'ethische kwesties' in de politiek wordt de WAO zelden gerangschikt. Toch hoort ze er mijns inziens thuis. Ze raakt op pregnante wijze ethische vragen zoals: hoeveel menselijke waardigheid kan met geld worden afgekocht? Hoe gemakkelijk mag je de keus maken tussen het zoeken naar een vervangende werkplek en afvloeiing? Hoeveel gezondheidsschade mag je toebrengen waar anderen voor opdraaien? Kan het recht op menswaardige arbeid vervangen worden door een uitkering?

Aan de emancipatie van de buitenlandse arbeiders in Nederland, aan hun toegang tot en verblijf op de Nederlandse arbeidsmarkt, hebben de instrumenten van de verzorgingsstaat niet bijgedragen, integendeel. Ze hebben bijgedragen tot gemakzucht bij Nederlandse werkgevers, tot en met discriminatie bij aanname en ontslag. Ze hebben ook bijgedragen aan berusting en gemakzuchtige calculatie bij de arbeiders zelf en hun kinderen. Er is geen Europees land, zoals een onderzoek van het Bertelsmann-instituut onlangs aantoonde, waarin de arbeidsparticipatie van allochtonen zo gering is als Nederland. De meest plausibele verklaring die men daarvoor kon vinden lag in de aard en kwaliteit van de sociale voorzieningen - ik zou daaraan willen toevoegen: als legitimatie voor een slecht toegankelijke arbeidsmarkt.

Immigratie en verzorgingsstaat

Wie vandaag de dag over solidariteit nadenkt doet dit in de context van een immigratiesamenleving. Als emancipatie, en dus niet alleen verzorging, tot de kenmerken van de verzorgingsstaat behoort, dan zou deze per se een emanciperende werking op immigranten moeten hebben. Dat nu is dus de vraag. Onze verzorgingsstaat is gebouwd op een situatie van stabiele groei in een nationaal kader. Hij is niet ontworpen op een situatie van voortgaande immigratie. De verwerving van het staatsburgerschap door nieuwkomers en de aansluiting van de arrangementen van de staat op hun potenties en verwachtingen zijn nauwelijks doordacht. Veel institutionele kenmerken van zowel de staat als de arbeidsmarkt sluiten nieuwkomers van buiten eerder uit dan in.

Een samenleving die 'solidair' is met haar nieuwkomers zal er alles aan doen om hun talenten te erkennen, te ontwikkelen en te benutten. Ze zal hun meegebrachte kennis en vaardigheden, hun cultureel kapitaal, op waarde schatten en erbij aansluiten. Ze zal zorgen voor een niveau van taalverwerving dat aansluit bij de aspiraties van de nieuwkomers en voor professionele applicatiecursussen, die aansluiten bij het vereiste beroepsniveau. Ze zal zorgen voor actieve bemiddeling naar de arbeidsmarkt. Ze zal actief de toegankelijkheid van die arbeidsmarkt voor nieuwkomers controleren en bewaken en waar nodig vergroten.

De nieuwkomer wordt ook serieus genomen in de zin van een plicht tot benutting van de geboden mogelijkheden. Er is geen automatisch recht op een uitkering. Dit recht moet verworven worden, tegelijk met het burgerschap. Het doel van de inburgering is om de nieuwkomer op gelijk niveau te brengen met vergelijkbare anderen die alle burgerrechten genieten - analoog aan de leerplicht die voorwaarde is om op 18-jarige leeftijd alle rechten van een staatsburger te verkrijgen. Een voltooide inburgering zou naar mijn mening het onmiddellijke recht op het Nederlanderschap moeten geven.

Als we ernst maken met het feit dat Nederland de facto een immigratieland is en als we dus willen leren van andere, meer ervaren, immigratielanden, dan moeten we ook de werking van onze verzorgingsstaat kritisch beschouwen. We zullen een inclusief begrip van solidariteit moeten ontwikkelen, dat van nieuwkomers volwaardige staatsburgers maakt in plaats van bijwoners; dat van hen werkers op de arbeidsmarkt maakt in plaats van uitkeringstrekkers; dat van hen meer verwacht en meer van hen vraagt en dat hun meer biedt en beter helpt; dat meer nadruk legt op waardigheid dan op bestaanszekerheid en meer op participatie dan op verzorging. Het zijn juist de bevoogdende, de afhankelijk makende, de neerbuigende kanten van onze verzorgingsstaat die in confrontatie met immigranten vaak schrijnend aan het licht treden. Hem daarvan zuiveren is ook een daad van solidariteit.

Herman Meijer, 19 - 05 - 02