Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Nationaal
10 juli 1984

Toen het Comité Nationale Herdenking voor 4 mei eerst alle Kamerleden, inclusief Janmaat, uitnodigde en vervolgens alle Kamerleden, inclusief Janmaat, niet, ging mijn geheugen open bij een wonde plek. Navraag bij mijn flikkervrienden, die zich het voorval evenzeer herinnerden als ik, leerde me dat het 1970 was geweest. De Amsterdamse Jongeren Actiegroepen Homoseksualiteit hadden een bloemstuk willen neerleggen» ter gedachtenis van door de Nazisomgebrachts homo's. Door het Comité Nationale Herdenking werd dit geweigerd. Het argument was, dat het „niet paste in de sfeer van de herdenking".

Omdat in de ogen van het Comité Janmaat wel past in de sfeer van de herdenking én, als Janmaat in de ogen van de volksvertegenwoordiging niet past, deze op haar beurt niet-past in de ogen van het Comité, moet de sfeer van de herdenking een bijzondere zijn.

De sfeer is nationaal. Van dit nationale karakter heeft het Comité zich ten eerste verzekerd met een abonnement op onze vorstin, haar gemaïil, een reeks geüniformeerden en de nationale erectie.

Bovendien heeft' het Comité zich inhoudelijk van een waarlijk nationale sfeer verzekerd: niet alleen de in de bezettingstijd gevallenen worden herdacht, maar ook de in Korea, Indonesië en Nieuw-Guinea omge-komen soldaten.

Voor elk wat wils. De volksnationalist Glimmerveen is zijn politieke carrière in Korea begonnen en heeft dus wat te herdenken. Ook Janmaat verklaarde voor de TV wel te weten wie hij zou herdenken: de slachtof-fers van het internationale communisme.

Alle Nederlanders die Nederlandse doden te herdenken hebben, die sinds 1940 door vijandelijke hand zijn omgekomen, kunnen meedoen.

Of de doden die vijand zelf hebben opgezocht, achtervolgd en trachten uit te roeien, of dat het omgekeerde het geval was, doet er niet toe. Even-min of die vijand zijn eigen land verdedigde, het trachtte te bevrijden van buitenlandse indringers, of dat hij zelf de indringer was en de bevrijders vervolgde, het maakt niet uit. Of de doden gevallen zijn omdat ze niet pasten in de sfeer van de Nieuwe Orde, of doordat ze het een kick vonden om Ploppers te schieten, het zal het Comité een rotzorg zijn. Elke gevallen Nederlander is nationaal bezit.

De gedachtenis geldt de Natie, niet de doden en wat hen bewoog, noch de levenden en hun hoop.
Dus is de nationale sfeer plechtig, want bij plechtigheid richten zich de gevoelens op een abstract object, zoals de Natie er een is.

En de Natie is één. Er moet dus zo min mogelijk te zien zijn. Ja, één, de vorstin. Uni-formen. Maar niet: her-kenbare flikkers, zigeuners die hun doden bewenen, jodensterren. En de volksvertegenwoordiging? Is zij één? Niet uitnodigen dan.

Waar ik me kwaad om maak, ook anderhalve maand later nog, is niet dat een zooitje reactionairen iets nationaals organiseert en te werk gaat als de ballotagecommissie van een hockeyclub: Wat me ergert is de weerloosheid hiertegenover van mensen die ten opzichte van andere religieuze verschijnselen wél enige kritische zin vertonen. Wat me ergert is de eerbiedige terughoudendheid voor iets wat als „nationaal" geafficheerd wordt. "Waarom zouden pacifisten, communisten, socialisten geen ophef mogen maken over zo'n meer dan tekenend incident? Wat dwingt tot zo'n bescheiden opstel-ling tegenover een-dodehherdenking, waarbij geen Jood zonder vaderland, geen Palestijn, zonder paspoort en geen zwervende zigeuner iets te zoeken heeft?

(artikel uit De Waarheid)